Kringloop: I will tell this only once

 

Er was een tijd, diep in het hart van de Peel, waarin de mensen meer naar de grond keken dan naar de hemel. Niet uit gebrek aan geloof, maar omdat de aarde hun enige zekerheid was. De bodem was schraal, het zand droog en gierig. In hun plaggenhutten leefden gezinnen van tien of meer, geperst onder een dak van heide en hoop. Wie te veel kinderen kreeg, had geen keus: meer monden betekende meer grond, en meer grond vroeg om vruchtbaarheid. Maar daar was niets vanzelfsprekends aan.

 

Een paar vooruitziende geesten, zonder boeken maar met boerenverstand, beseften iets eenvoudigs en revolutionairs tegelijk: poep is goud. Als ze meer mest konden maken, konden ze meer eten verbouwen. En zo begon het. Een paar schapen, een stel varkens, en als het geluk meezat een koe. Niet voor de melk, niet voor het vlees, maar voor de mest. Heideplaggen, vers van het veld, gingen in de potstal. Daar poepten de dieren op, laag na laag, dag na dag. En onder die donkere, warme hoop gebeurde iets magisch. De mest rijpte, voedde zich met koolstof, groeide bacteriën, en veranderde in zwarte, geurige humus.

 

De bodem werd rijk. En wat groeide, werd gegeten, en wat niet gegeten kon worden, ging terug op de mestvaalt. Zelfs de poep van de mensen zelf vond zijn weg terug naar de kringloop. Er werd zelfs poep gekocht — van de school, van de pastorie. Alles was welkom. De kringloop was bijna perfect.

 

Maar elders, in Duitsland, zat Justus von Liebig met glazen buisjes en weegschalen te experimenteren. Hij ontdekte iets waar zijn hoofd van gloeide: stikstof (N), fosfaat (P) en kalium (K) maakten planten dolgelukkig. Kunstmest was geboren. En toen hij later zag wat het deed — hoe het de bodem leeg vrat, het leven eruit trok — was het te laat. Hij probeerde te waarschuwen. Maar de geest was uit de fles.

 

Toen kwam de oorlog. En met de oorlog kwam het buskruit. En met het einde van de oorlog kwam het overschot aan ammoniak. Fabrieken die bommen maakten, gingen kunstmest maken. De bodem kreeg geen rust meer, alleen voeding in pilvorm. In Nederland kwamen de landbouwscholen, de voorlichters, de Marshallhulp. Men sprak over efficiëntie, specialisatie, schaalvergroting.

 

De grupstal werd ligboxenstal. De riek werd verdrongen door de mestpomp. De koeien poepten op roostervloeren, en de mengmest verdween in diepe kelders. Maar in die kelders verdween ook iets anders: de ziel. De mest werd zuurstofloos, de stikstof verdampte als ammoniak. De methaanlucht dreef over het land. De stank, ooit een teken van overvloed, werd nu een klacht. Nieuwe buren vonden het ondraaglijk. Maar de boer, oud en koppig, haalde zijn schouders op. Dan moet je maar in de stad gaan wonen.

 

Maar het probleem zat dieper. De bodem was op. Het leven onder de grond — de wormen, de schimmels, de bacteriën — werd uitgeroeid. De gewassen krompen. De mest, ooit een geschenk, was nu een probleem. En de overheid, doof voor boerenlogica, eiste dat de mest geïnjecteerd werd. Als een gifspuit de grond in.

 

Maar gelukkig zijn er altijd boeren met boerenverstand.

 

Biologische bedrijven mochten geen kunstmest gebruiken. En dus leerden ze zuinig te zijn met wat ze hadden. Ze mengden de mest met een beetje zuurstof, voegden koolstof toe — stro, zaagsel, melasse. Ze lieten de bacteriën hun werk doen. De mest begon weer te leven. Het fermenteerde, rijpte, en rook naar bosgrond in plaats van naar vergane hoop. De bodem kwam tot leven. De koeien bloeiden op. De stikstof bleef in de kringloop. En de uitstoot van ammoniak halveerde.

 

Maar de wet kende hun wijsheid niet. De wet vroeg om erkende systemen, en die werkten niet of minder goed dan verwacht. De boeren die het goed deden, werden gestraft. Tot een nieuwe minister opstond. Een vrouw met een hart voor boeren, bekend van televisie maar geliefd in het veld. Zij zag het. Zij begreep het. Zij maakte het mogelijk: doelvergunningen.

 

Geen bureaucratie meer, maar één simpele afspraak: “Als jij bewijst dat je de stikstofemissie halveert, dan ben je vrij.”

De boeren knikten. Ze kenden hun cijfers. Ze deden het al jaren. Ze vroegen geen subsidie, geen applaus. Alleen erkenning.

En zo, vele generaties na die eerste plaggenhutten, keerde de kringloop terug. Niet als romantiek, maar als redding.

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb